Mr. Hans de Haan maakt in zijn commentaar op een arrest van de Hoge Raad duidelijk dat een fout in de aanvraag van een verklaring arbeidsrelatie niet meteen betekent dat een afgegeven verklaring geen vertrouwen meer opwekt.
Een vrouw is werkzaam als ziekenverzorgende. Zij heeft voor de jaren 2012 en 2013 aanvragen gedaan voor een verklaring arbeidsrelatie (VAR). Zij heeft daartoe aanvraagformulieren ingevuld. De Belastingdienst heeft voor beide jaren beschikkingen VAR winst uit onderneming (WUO) verstrekt. Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de inspecteur de inkomsten van de vrouw echter niet aangemerkt als winst uit onderneming. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De motivering van het hof luidt dat de vrouw de vragen op de aanvraagformulieren onjuist en onvolledig heeft beantwoord. Zie NTFR 2021/90 en ‘Fout over vervangbaarheid maakt VAR waardeloos’.
Voorwaarden waaronder VAR vertrouwen opwekt
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Een VAR-beschikking is als een toezegging op te vatten expliciete uitlating van de inspecteur. De belastingplichtige kan zich met succes beroepen op daarmee door de inspecteur gewekt vertrouwen. Daartoe is wel vereist dat de inspecteur heeft kennisgenomen van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Met een VAR-beschikking wordt geen vertrouwen gewekt als:
- de belastingplichtige onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt
- terwijl hij redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur daardoor niet in staat was het verzoek goed en volledig te beoordelen.
Interpretatie van vragen door de belastingplichtige
Voor de beoordeling of de belastingplichtige onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt, komt het erop aan of hij de in een aanvraagformulier gestelde vragen redelijkerwijs heeft mogen opvatten zoals hij heeft gedaan. In dit geval heeft het hof nagelaten dit te beoordelen. Ook heeft het hof niet beoordeeld of de vrouw redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur op basis van de gegeven antwoorden de aanvraag voor de VAR niet goed en volledig kon beoordelen. Daarom verwijst de Hoge Raad de zaak door naar Hof Den Bosch.
Commentaar mr. Hans de Haan
Taxence vroeg mr. Hans de Haan, sinds jaar en dag commentator bij NTFR, om een reactie op dit arrest.
Mijn standpunt bij dit arrest is dat de inspecteur bij de aanslagregeling IB niet zomaar kan afwijken van een afgegeven VAR-WUO. Dan zal de inspecteur eerst de beschikking VAR-WUO moeten herzien, waarbij die herziening (slechts) rechtskracht heeft vanaf de datum van herziening. Dat is, voor zover hier van belang, slechts anders als de VAR-WUO onder valse voorwendselen is verkregen of vervalst is, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR. Dat is toch wel andere koffie dan het gedeeltelijk onjuist of onvolledig invullen van het aanvraagformulier VAR, wat voor het hof voldoende was om belanghebbende een beroep op opgewekt vertrouwen te ontzeggen. Daarmee gaat het hof volgens de Hoge Raad te kort door de bocht. Het hof had in zijn oordeel de vraag moeten betrekken of belanghebbende wist of redelijkerwijs moest weten dat haar antwoorden de inspecteur op het verkeerde been zouden zetten, alsmede de vraag of belanghebbende de vragen kon/mocht hebben opgevat zoals zij klaarblijkelijk had gedaan.
Wet: art. 3.2, 3.4, 3.5, eerste lid en 3.90 Wet IB 2001
Bron: Hoge Raad 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:292, 21/00161
Geef een reactie