
A‑G pleit voor discretionaire aansprakelijkstelling na meldingsverzuim
Een dga is bestuurder van een holding die tot 29 maart 2019 aandeelhouder en bestuurder is van een werk‑bv. Over de tijdvakken november 2018–februari 2019 legt de ontvanger naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting op. Bij beschikking van 5 juli 2019 stelt hij de dga op grond van artikel 36 IW 1990 aansprakelijk voor € 142.852. Zowel rechtbank Den Haag als hof Den Haag bevestigen aansprakelijkstelling tot januari 2019 wegens uitblijven melding betalingsonmacht; voor februari 2019 vervalt die aansprakelijkheid omdat de dga dan geen bestuurder meer is. In cassatie stelt de dga dat de ontvanger discretionair had moeten kiezen wie hij aansprakelijk stelt.
Discretionaire bevoegdheid ontvanger en verzachting meldingsregeling
De A‑G pleit ervoor dat de Hoge Raad terugkomt van zijn oordeel dat artikel 49 IW 1990 een gebonden bevoegdheid betreft. Volgens hem moet deze bepaling worden uitgelegd als een discretionaire bevoegdheid, zodat de ontvanger eerst andere invorderingsmaatregelen kan treffen en vervolgens kan kiezen of, en jegens wie, hij aansprakelijkstelling toepast.
Daarnaast onderzoekt de A‑G of de hardheid van de meldingsregeling in art. 36(4) IW 1990 verzacht kan worden. Hij wijst op enkele ‘lichtpuntjes’: het HvJ EU-oordeel dat ook andere omstandigheden dan overmacht en deskundigenadvies disculperend kunnen werken; de bewijseis van aannemelijk maken; de toepassing van art. 6:11 Awb bij geringe verwijtbaarheid; en de evenredigheidstoets van de ABRvS. Toch blijft de strikte meldingsplicht voorlopig gelden.
Hij geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wet: art. 36(4) en art. 49 IW 1990
Bron: Parket bij de Hoge Raad 25 april 2025 (gepubliceerd 2 mei 2025), ECLI:NL:PHR:2025:435, 21/03566
Geef een reactie